woensdag 26 september 2007

1888

Menado, 13 Januari 1888

Lieve Moeder,

Ik kreeg met deze mail den brief van Jettie van 11 Novem­ber en hoop dat de reden, dat er geen brief van U bij geweest is, alleen gelegen is in een gewonen hoofdpijndag, zooals dat vroeger ook wel voorkwam, en die gelukkig altijd maar van tijdelijken aard was. Het treurig uiteinde van den heer Mat­thes, waarvan ik erg heb opgehoord, zal wel de aanleiding daartoe geweest zijn. Gelukkig, dat er over een week weer een boot komt, en dat ik daarmee wel zal hooren, dat U weer geheel de oude zijt.
Hierbij ontvangt U mijn portret, nu eens in mijn uniform. Ik ben benieuwd wat men er nu van zeggen zal. Ik heb dit eigen­lijk meer uit de grap gedaan, want U begrijpt dat ik veel te veel koopman in mijn hart ben, om nu op dit pakje ijdel te zijn.
Aan Feenstra heb ik geschreven, de uitkeering vanaf 1 Januari te doen ophouden en zal ik U met de volgende boot van hier wat toezenden. Ik ben in het afgeloopen niet achteruit gegaan, en heb behalve wat ik aan U & Christine gezonden heb ca. ¦ 2000,- overgehouden, die ik solide belegd heb.
Dit is nogal aardig en geeft mij wel moed voor de toe­komst. Als ik mij dit jaar nu niet teveel door mijn kooplust voor meubelen etc. laat verleiden, zal dit wel meer zijn., Mijn inboedel is toch altijd ¦ 2/2500,- waard. Als ik nu terug kom, kunnen wij eens goed daarvoor pleizier maken.
Uit een brief van Jettie vernam ik, dat er twee jonge studen­ten tegenwoordig thuis mee eten. Misschien beschouw ik die dingen van hieruit verkeerd, maar ik moet zeggen, dat dit mij onaangenaam geschokt heeft. Ik dacht juist, dat Uw huis zulk een deftige kring was; als daar nu studenten bij komen moet die reputatie m.i. daardoor lijden. Ik wou dat ik eens één middag thuis zou eten, dan zou ik die lamme jongens wel eens het land opjagen, dat ze niet meer terugkwamen. ('t Is gek dat ik mij soms dingen kan aantrekken waar misschien heelemaal geen reden toe is); want als U het goed vindt, zal er ook wel geen kwaad bij zijn. Maar toch! U kent den jongelui van den tegenwoordigen tijd niet; ze doen zich heel netjes voor in gezelschap, maar daarbuiten onder elkaar is het nu eenmaal chique met de grootste minachting over vrouwen, wie ook, te spreken. Ik zit mij op te winden van ergernis, alleen bij de gedachte, dat het mogelijk zou zijn, dat er over Hanna & Jettie in Societeit of koffiehuis met minder respect gespro­ken werd. Alleen de mogelijkheid, dat ze over de tong gaan, ver­ontrust mij. Deze moet voorkomen worden; doet U mij dus het genoegen die twee kwajongens zoo spoedig mogelijk de deur te wijzen. Wanneer dit geldelijk nadeel veroorzaakt zal ik dit graag voor mijne rekening nemen en U dit maandelijks p/post­wissel toezenden als U mij opgeeft hoeveel dit is. Liever zou ik hier geen cent overhouden en zeer zuinig leven, dan het idee bij mij opdragen dat men thuis, om wat te ver­dienen, aan praatjes blootstaat.
Lieve Moeder, neemt mij dit niet kwalijk, maar dit heeft mij vannacht aldoor door het hoofd gespeeld. Schrijft mij eens hierover, en laten die lummels bij Kras of Suisse gaan eten; om in zulk een kring toegelaten te worden, is niet met geld te betalen. Daarvoor moet men, wat het mannelijk gedeelte be­treft, tot de familie behooren, zooals Gerard of ik, of Nico maar niet zulke lammelingen.
Sloot de post niet zoo gauw, dan was mijn boosheid straks wel weer over, maar nu wil het ongeluk, dat ik juist in die stem­ming moet schrijven.
Uw liefh.

Dk.
****************

Menado, 19 Januari 1888.

Lieve Moeder,

Door de drukte met de vorige mail heb ik geheel verzuimd mijn dank te betuigen voor den onlangs gezonden trommel, die in uitstekenden toestand ontvangen is, en waarbij, zooals altijd, de trommel zelf mij niet het minst welkom was. De laarzen zitten mij goed en het is prettig weer eens goed schoeisel te dragen; de broeken zijn mij iets te kort, doch te gebruiken. Zou ik nog gegroeid zijn? de sigaren hebben mij bizonder bevallen; dit is zeker een goed merk. Voor de stan­daardjes die Lida zond, heb ik haar persoonlijk reeds bedankt; zulke dingen zijn altijd welkom. Maar last not least die ets, die ik in een nette lijst heb opgehangen, en thans mijn bin­nengalerij ver­siert. Dankbaar, maar niet voldaan vraag ik U: zend mij alsje­blieft er nog een, om een pendant te hebben; door de goede verpakking is hij uitstekend overgeko­men.
Mijn brief met de vorige mail zal U wellicht niet zeer beval­len hebben. Ik was toen wat opgewonden, en moest dan liever niet schrijven, maar als er iets is, dan moet het er bij mij uit. Misschien beschouw ik het te erg, dat die studen­ten thuis eten, maar ook na bedaard overleg acht ik het beter, dat in een huis, waar jonge meisjes zijn en geen man aan huis is, geen jongelui op die wijze toegelaten worden. Ook trof mij een uitdrukking van Jettie "hoewel moeder er nog geen open tafel op nahoudt". Ik hoop niet, dat dit ooit zal gebeuren; dit zou mij ontzaggelijk leed doen, want juist heb ik van den huise­lijken kring een erg hoog idee, en doet de gedachte dat daar zulk een goede toon heerscht mij ontzaggelijk veel goed. Wordt ons huis nu tot een kommensalenhuis etc. verlaagd, dan treft mij dit in mijn liefste illusies. Ware het niet, dat U dit zelf verkiest en van de bedrijvigheid houdt, dan zou ik zeg­gen: gooi dien heelen rommel het huis uit en gaat U kalm leven. U weet, dat ik met geheel mijn harte gaarne zal bijdra­gen wat U noodig hebt. Wordt Uw huishouden U te zwaar, en wilt U de drukte verminderen, dan ben ik gaarne bereid, ook reeds dadelijk, voor mijne rekening te nemen, wat U verlangt; ik zal wel zorgen dat het geld er komt. Wat ik nu bespaar, heb ik nu niet noodig; mocht dit voldoende zijn na eenigen tijd om met behulp van een hypotheek het huis te koopen, en U zoodoende van de huishuur te verlichten, dan zou dit de ver­vulling van een mijner liefste illusies zijn.
Doch ik herhaal nog eens, U kunt steeds over mij dispo­nee­ren. Voor mijzelf heb ik aan ¦ 250/300,- pmnd genoeg en de rest is tot Uwe beschikking, liever dan dat U genoodzaakt zijt tot middelen Uwe toevlucht te nemen (zooals die akelige stu­denten) die eigenlijk niet met de positie van onze familie overeenko­men. Ik hoop, dat U mij niet kwalijk zult nemen, wat ik hier geheel openhartig heb neergeschreven.
Zooals U weet, heb ik dien onmogelijken Braam geloosd, naar de Tabak, en is nu de betrekking van procuratiehouder vacant. Van hoeveel waarde het voor mij is, iemand te krijgen met wien ik volkomen harmonieer en hoezeer hiervan mijn toe­komst af­hangt, kunt U begrijpen. In de eersten plaats kan ik dan met een gerust hart met verlof gaan; in de tweede plaats heb ik ook iemand, die berekend is voor de betrekking van Hoofdagent, dan kan ik het er zoetjes aan heen sturen, dat ze mij Direc­teur in Amsterdam maken. Dit is echter alleen moge­lijk als hier een Hoofdagent is, dien ik door en door ken en volko­men kan vertrouwen, want ik zou niet gaarne Directeur zijn als ik moet vreezen dat in Indië de boel in de war loopt.
Nu heb ik het oog op A.C. Koopmans laten vallen. Hoe denkt U over hem? Ik heb aan hemzelf en aan Gerard hierover geschre­ven; is hij bereid te komen, dan stel ik hem candidaat bij de Directie en zou het mij sterk verwonderen, als ze hem niet benoemen.
Ik geloof, dat het een flinke Kerel is. Hoofdzaak is: lust tot werken en de capaciteit er toe. Er moet hard gewerkt worden, anders gaat de zaak niet vooruit. Stelt U eens voor, dat hij beantwoordt aan hetgeen ik wensch, welk een heerlijke toe­komst doet zich dan voor ons op! Verbeeldt U, dat ik over eenige jaren in Amsterdam kan komen, en die goed betaalde en aanzien gevende betrekking kan krijgen! Welk een satisfactie zouden wij dan hebben over het besluit naar Indië te gaan, en welk een ruime vergoeding voor hetgeen wij in de jaren van balling­schap hebben moeten missen.
Ik kan er niet denken, want voor het zoover kan komen, moet er zoo ontzaggelijk veel nog gedaan worden en nog zooveel tijd over heengaan. Toch als ik mij eenmaal zulk een doel gesteld heb, blijf ik er ook met volharding naar streven. Onmogelijk is het niet, doch een eerste vereischte is, dat ik hier een geschikten kerel krijg. Koopmans is hiervoor dunkt mij de man, want Rogge zal Gerard niet willen missen.
Stel U voor, dat ik Directeur kan worden, niet onbemid­deld, terugkom, eigenlijk nog jong, welk een reden tot dank­baarheid hebben wij dan niet, en welk een schoone toekomst ligt er verder dan niet voor mij open. Dan kan ik ook buiten den handel op maatschappelijk gebied een positie veroveren, en in mijn geboortestad in aanzien komen.
Maar...laten wij de luchtkasteelen varen. U ziet, uw zoon is niet bescheiden in zijn wenschen en van eerzucht niet mis­deeld. Voorlopig moeten wij hieraan niet denken. Laten wij houden wat wij hebben, en intusschen de hoop niet opgeven het doel te bereiken ons gesteld.
Zooeven kwam de mail met Uw briefkaarten van 10 November. Ik hoop nu den beloofden brief ook spoedig te ontvangen.
Een goede tijding! Bij Macassar is een schip, waarin een belangrijke lading van ons, verongelukt. Daar wij goed verze­kerd zijn, is dit een onverwachte, belangrijke winst, waarover wij de handen mogen toeknijpen. Men zei hier: sinds de Vries Hoofdagent is, hebben ze steeds geluk. Mocht dit zoo blijven.
Wat mij beroerd maakt is een brief van vanEmbden, waarin mij de gemeenste dingen verweten worden. Wist ik niet, dat de man in zenuwachtige oogenblikken niet goed bij het hoofd is, dan zou ik mij het meer aantrekken. Ik zal nu de boot voorbij laten gaan en dan bedaard overwegen wat mij te doen staat.
Met hartelijke groeten aan allen
Uw Liefh.

Dirk.

Laat Gerard eens schrijven wat Parmentier toch geraaskald heeft over die snertberichtjes in de Ind. Mercuur. Waarom ook berichten in een krant?
***************

Menado, 1 Februari 1888.

Lieve Moeder,

Met deze boot ontving ik Uwen brief van 7 December, en doet mij de opgeruimden toon daarvan veel genoegen.
Tegen het U komende saldo van ¦ 109,50, benevens ¦ 150,- over Jan/Maart ontvangt u bijgaand ¦ 259,05 per zicht­wissel op de M.H.V.. U hoeft die alleen te zegelen, voor vol­daan te tekenen, en door den kruier te laten ophalen. Dit is wel zoo gemakkelijk en heeft er dan niemand iets mee te maken. Ik heb weinig tijd met deze mail. Ik kan U alleen goede berich­ten geven. Aan alles kan ik merken dat de zaken goed gaan en in ieder geval, dat wij vooruit gaan. Ook wordt er goed geld verdiend en heb ik onmiskenbaar geluk. Als ik hier nu nog een flinken kerel als b.v. Koopmans tot steun heb, dan ga ik de toekomst blijmoedig tegemoet. Als mij nu eens iets overkwam, zou de M.H.V. op straat liggen.
Er is juist een schip van ons geankerd dus heb ik geen tijd meer.
Adieu, lieve Moeder, de hartelijke groeten
van Uw liefh.

Dk.

***********************

Menado, 29 Februari 1888

Lieve Moeder,

Er ligt een Engelsche boot op de reede, die morgen naar Singa­pore vertrekt. Ik zal liever daarmede schrijven daar ik ver­moed, dat die brief daarmede eerder zal aankomen. Gaarne zal ik later vernemen, welke het eerste kwam.
Bovendien kwam ik hedenochtend terug van een inspectie­reis naar Talisse, en ben nog wat vermoeid. Ik heb hierdoor echter weer stof voor eenige verhalen; vooral heb ik met veel plei­zier mijne Stichting te Talisse "een school zonder Bijbel" bezocht. Hierover morgen later.
Bijgaand de secunda wissel op de M.H.V. ¦ 259,05. Wanneer de primo reeds betaald is hebt U deze slechts achter slot te houden.
Ik heb op reis een ongeluk gehad, en wel een van die Niellé manchetknoopen verloren, die bij mijn hemdsknoopen & horloge­ketting hooren. Ik ben op dit stel zeer gesteld en heb het land aan ander prullegoed, waarvan ik bovendien nog vies ben. (U kent mijn griezel voor knoopjes etc.) Wilt U mij dus het genoegen doen mij een nieuw paar manchetknoopen te zenden, echter eenvoudig doch chique, zooals Oom Dirk ze heeft.
Ik ben zeer gezond & opgewekt, waartoe de bevredigende gang van zaken ook bijdraagt. Ik zie er alleen wat verbrand uit door mijne reis; ik zal U maar niet vertellen van mijn over­tocht over Straat Banka met een prauw bij hooge deining. Dit bewaar ik voor verhalen bij den kachel als ik aan het opsnij­den ga.
Morgen meer.
Uw liefh.

Dk.
***************

Menado, 13 maart 1888

Lieve Moeder,

Ik ben met mijn brieven naar huis tegenwoordig niet erg geluk­kig, daar ik door overhoopte bezigheden korter moet zijn, dan ik wel wenschte. Ik heb echter met deze mail aan Gerard nogal uitvoerig geschreven en zal hij U dit zeker wel laten lezen. Uw beider opvatting over het overkomen deel ik niet; 't Zou onaangenaam voor mij zijn als ik hetgeen ik hier met moeite & inspanning heb tot stand gebracht gedurende mijn afwezigheid door onverstand of onverschilligheid zou zien verknoei­en. Dan zou ik weer opnieuw kunnen beginnen. Alleen dan kan ik met een gerust hart van mijn verlof profiteeren, als ik weet dat de zaken er niet onder lijden.
Ik heb thans A.C.K. bij de Directie aanbevolen en zie met spanning den uitslag tegemoet.
Uwen brief van 4 Januari met dien van Hanna in goede orde met deze mail ontvangen; U had hem ook 14 dagen later kunnen verzenden.
Ik weet niet, of ik U geschreven heb, dat ik mij voor Chris­tina resp. haar man, gedurende 1888 heb borg gesteld tegenover Bock voor een bedrag van 200 Mark in 4 termijnen van 50 mk voor rente van opgenomen kapitalen, onder die condi­tie dat Ernst voor de betaling zorgt, doch alleen in het uiterste geval Bock verhaal op mij heeft. In dat geval zijn op 1 Jan, 1 April, 1 Juli, 1 Oct voor mijne rekening 50 Mk bij Gerard tot zijne dispositie.
Dezelfde opmerking die U maakt heb ik Christine ook geschre­ven, n.l. dat zij zeer duister en onvolledig in de uiteenzet­ting harer zaken is. Ik heb haar geschreven dat wil zij hulp hebben, zij beginnen moet met duidelijk en nauwkeurig te omschrijven hoe hun toestand eigenlijk is.
Ik heb er uit moeten opmaken, dat Bock een soort van zekerheid vanwege de familie wil hebben, dat de renten op tijd betaald worden. Dien moreelen steun wil ik gaarne geven, en in tijd van uitersten nood, ook bijspringen, maar Ernst moet eerst begrijpen dat hij voor zijn eigen zaken moet zor­gen, en daarom niet denken dat ik die renten geregeld zal betalen; daar moet hij zelf voor zorgen; ik blijf alleen borg.
Daar ik meende dat er haast bij is, heb ik dat ding gezonden zonder eigenlijk te weten hoe de boel precies in elkaar zit. Ik beoog ermee Bock gerust te stellen en hun krediet te beves­tigen, wanneer hij ziet, dat de familie zich in tijd van nood niet onbetuigd zal laten. Tevens heb ik Chr. volledige inlich­tingen gevraagd en zal daarvan laten afhangen, wat ik verder doe. Voor den eerste behoefte heb ik een bankje van fl. 100,- toegezonden.
't Is waar, dat ik geheel verzuim aan Sophie te schrij­ven. Ik heb hiertoe ook weinig opgewektheid behalve den tijd, omdat ik eigenlijk aan D. het land heb. Ik ben weinig ingeno­men met zoo'n zwager. Ik zal haar echter eens schrijven.
Mijn gezondheid laat tegenwoordig niets te wenschen over doch financieel gaat het nog niet zoo hard als ik wel wensch.
Ik heb echter voorgesteld gedurende den tijd dat de betrekking van Braam hier open is, dat salaris onder ons te verdeelen; dan zou ik ¦ 125,- pmaand krijgen. Dit is billijk want ik doe thans dubbel werk.
Met hartelijke groeten aan allen
Uw liefh. Zoon

Dk.
***********

Menado, 2 April 1888.

Lieve Moeder,

Ik ontving met deze boot Uw brief van 8 Febr. met dien van Jettie waarvoor mijn dank en waarop ik nader terugkom; verder een brief van Christine en een van Rogge; benevens een brief van Chris uit Amerika, dien ik eens geschreven had, met zijn portret en met zeer gunstige berichten over zijne maat­schap­pelijke en financieele positie. Ook met de vorige boot een langen en curieusen brief van Jacob, alleraardigst gesteld en netjes geschreven, en waarover ik hartelijk heb moeten lachen. Hij haalt met een ijzingwekkende nauwkeurigheid en preciesig­heid herinneringen van vroeger op, waaraan ik nooit meer gedacht had, maar die mij nu weer helder voor den geest komen. Zegt U hem eens dat hij er mij mee kolossaal geamuseerd heeft, en spoedig zal ik hem antwoorden.
Uit Chr. brieven begrijp ik den toestand als volgt:
MD 5.000,- hebben zij renteloos geleend van Bock, tegen ver­plichting jaarlijks 400 M af te betalen,-
Blijft nog over een schuld van MD4000,- die Bock zal afdoen, wanneer de familie aanneemt die geregeld af te beta­len, in welk geval hij die renteloos zal voorschieten,-
Hiervan heeft Gerard voor zijne rekening genomen
MD 2.000,- te betalen in 5 jaarlijksche termijnen van M 400,-
Blijft dan nog over MD 2.000,-.
Ik heb geen bezwaar die voor mijne rekening te nemen op de­zelfde condities als Gerard, alleen onder één conditie: n.l. dat hun traktement dan ook voldoende is, om van te leven, en hunne jaarlijksche aflossing te betalen;
dat alle schulden dan uit de wereld zijn en geen nieuwe ge­maakt worden;
dat er voortaan niet meer (in hun welbegrepen eigenbelang) op de familie worde gerekend en zij voortaan geheel op eigen beenen kunnen staan.
Volgens Chr. zal dit dan ook het geval zijn.
Ik vind deze regeling zoo zeer in hun voordeel en die proposi­tie van Bock zoo mooi, dat ik mij verplicht acht daar­toe het mijne bij te dragen, altijd wanneer de toestand daar­mee dan eens en voor altijd geredderd is en blijft.
Ik heb aan Chr. nog niet met deze boot geschreven, doch zal haar mededeelen, dat ik bereid ben het mijne te doen, doch de regeling hiervan aan Gerard zal overlaten. U wilt hem dit wel laten lezen, en zal hij wel weten, wat nu gedaan moet worden. Met de volgende boot zal ik hem nog schrijven.
Voor 1888 heb ik aan Chr. een stuk gezonden waarbij ik mij verplicht op te komen voor de rente van vBock geleende gelden tot een bedrag van 200 MD jaarlijks. Dit kan dan inge­trokken worden, en veranderd worden in een afbetaling van 400 MD jaarlijks.
Voor alle eventualiteiten wensch ik nog te stipuleren, dat die MD 2000,- niet geheel door mij geschonken worden, doch dat Ernst mij hiervoor een obligatie moet geven. Het mocht eens gebeuren, dat zij in betere omstandigheden komen, dat zij het terug kunnen geven, en ik, dat ik ze noodig heb. Dit is echter alleen pro forma en voor de goede orde.
Zooals gezegd kan hierdoor die Augiasstal eens voor goed gereinigd worden, dan zal ik meehelpen. Helpt het echter toch niet en blijft het werpen in een zinkput, dan vind ik het jammer en kan het beter besteden. Aan Gerard en U laat ik over hoe te handelen.
Ik heb geen tijd verder te schrijven; ik maak het goed; hoop alleen spoedig hulp te krijgen, want anders wordt het mij te zwaar.
Uw liefh. Zoon

Dk.

********

Menado, 26 April 1888

Lieve Moeder,

Het is nu reeds 5 jaren geleden, dat wij allen op de zaal vereenigd waren en tegelijk Uw verjaardag en mijn aanstaand vertrek herdachten, en hoeveel is er sinds dien tijd niet veranderd! Wat zijn wij allen weer ouder geworden; wat heeft de familie zich niet uitgebreid, en hoevele neefjes & nicht­jes ben ik niet rijker geworden. Hoe ben ik zelf niet veran­derd in mijne denkwijze over vele zaken; hoeveel meer heb ik niet van de wereld en de menschen leeren kennen. En hoe dik­wijls heb ik mij in het goede vertrouwen op en geloof aan de menschen niet bedrogen gezien. Maar wat ook bij mij veranderd moge zijn: gebleven is mijn onverzwakte gehechtheid aan huis, mijn liefde voor U. Dat is dan ook voor mij de grootste steun in beproe­vingen en bittere ervaringen, dat ik een thuis heb, waarin ik datgene kan vinden, waaraan hoofd en hart behoefte hebben en waarin ik vroeg of laat zal wederkee­ren. Juist dat gevoel, dat daar menschen leven, die met mij mede voelen, die aan mij denken, en aan wie ik denk, is voor mij ten allen tijde een groote troost.
Al kan ik nog niet beloven op Uwen aanstaande verjaardag tegenwoordig te zijn, den daarop volgende toch zeker wel. Daarom lieve Moeder! moed gehouden en ook nog die jaren door­gemaakt. Beschouwde ik het niet als mijn plicht hier te blij­ven, omdat ik niet gemist kan worden, ik was reeds lang wegge­reisd, maar de overtuiging, dat het opvolgen van mijn plicht het zwaarste moet wegen, geeft mij kracht. Maar ook dubbel zoet is het rusten, dubbel aangenaam is het weerzien als ik de overtuiging kan hebben, niet te zijn tekort gescho­ten, als ik met opgeheven hoofd en tevreden gemoed kan weder­keeren. De tijd gaat zoo gauw om! nog eenige jaartjes, wel­licht niet eens, en ik ben weer in Uw midden.
Ik hoop erg, dat Koopmans besloten heeft, hier te komen en als hij zijn best doet, is hij in korten tijd genoeg op de hoogte mij te vervangen. Ik zal daarover wel spoedig bericht krijgen.
Dezer dagen ben ik naar Talisse geweest, en wel met een zeil­schip. Het was een aangenaam zeereisje, en daar ik een ergen drukken tijd achter de rug had, ook prettig om tot kalmte te komen en eens uit te rusten. Mijn maag is echter nog niet zooals hij wezen moet, en erg gevoelig. Er zijn vele spijzen en dranken die ik om de gevolgen niet gebruik.
Ik zat daar aan tafel met den kapitein en de stuurlui, drie stoere Denen, en als ik de bergen eten, die zij wegwerk­ten, vergeleek met het betrekkelijk weinige dat ik verorberde, dacht ik weleens: ik wou dat ik het ook kon. Kom ik dan op Talis­se, waar ik den geheelen dag in de lucht en in beweging ben, dan gaat het wel weer goed, maar toch als ik eens, wat men noemt "goed gegeten" heb, breekt het mij altijd eenigs­zins op. Kunt U niet eens een huismiddeltje hiervoor bedenken, of Juffr. Middendorp er om een vragen. Het komt ook veel uit de zenuwen, want altijd als ik mij iets aantrek of geagiteerd ben werkt het op de maag.
Natuurlijk heb ik op Talisse ook weer mijn schoolbezoek gehouden. Als ik de tuinen heb geïnspecteerd krijgt altijd de school een beurt, waar ik meestal een ochtend voor neem. Het is toch waar: et l'on revient toujours à ses premiers amours. De onderwijzersgeest zit nu eenmaal in onze familie en verloo­chent zich niet. Als ik nu kom staat Meester al klaar en de kinderen in hun Zondagsche pakje, en wordt er een mooi welkom­stlied gezongen. Wij hebben nu al drie klassen. De jong­ste trekt mij altijd het meeste aan, en merkwaardig! die Sangi­reesjes zijn net precies als onze Hollandsche kinderen. Zij zeggen elkaar voor, schrijven van elkaar af, en knijpen of stompen elkaar als meester niet kijkt. Kinderen blijven altijd hetzelfde. In de hoogste klasse gaf Meester op, een brief te schrijven op de lei aan mij. Een ondeugende meid maakte van die gelegenheid gebruik om in zeer goed gesteld Maleisch eens even te vragen; of het al haast vacantie werd, en of ze dan een prijs krijgen zou! Hier wordt bij het sluiten van de Kursus altijd prijsuitdeeling gehouden.
Natuurlijk, dat ik verder ook vragen doe, sommen opgeef en mij als een echte schoolopziener aanstel. Zoo ziet U, men heeft hier van alles bij de hand. Op Menado teruggekoomen, komman­deer ik dan weer met even veel vuur mijn bataillon, als dat ik een schip binnenloods of een Chinees afzet. Eentonig is het leven hier dan ook niet, en de tijd vliegt voorbij.
U zult heden welzeker wel weer een feestje hebben, en hoop ik dat U mij gedenken zult, evenals ik bij U in gedachten ben. Bijgaand een wisseltje van ¦ 200,- op de M.H.V., zijnde ¦ 150,- over April/Juni en ¦ 50,- voor een extratje.
Nu, lieve Moeder, vier prettig feest vandaag; Spoedig hoop ik er weer bij te zijn. Aan alle broers en zusters mijn harte­lijke groeten en aan U een stevige zoen
van Uw liefh.

Dk.
******

Menado, 12 Mei 1888

Lieve Moeder,

Ik schreef U den vorigen mail op Uw verjaardag, en hoop, dat U dien in orde des morgens aan het ontbijt hebt ontvangen.
Bijgaand een brief aan Jettie, die wat uitvoeriger is.
U­wen brief van 5 Maart in dank ontvangen. Gelukkig dat die jongetjes, die mee-eten, zulke onschul­dige schapen zijn, maar in het algemeen ben ik toch tegen. Ik weet niet, of U gehoord hebt van een schandelijk boek, dat er verleden uitge­komen is, van vDeyssel. Nu men zoo iets vuils durft publi­cee­ren, en gedeeltelijk zelfs prijzen, heb ik alle vertrouwen in het tegenwoordige geslacht verloren.
Aangenaam zal het mij zijn, indien U verder vEmbden geheel links laat liggen. Hij heeft mij zulk een beledigende brief geschreven en zulke onverdiende verwijten gemaakt, dat ik mij met hem gebrouilleerd heb, en niets meer met hem te doen wil hebben. Bovendien komen er vele unfaire zaken aan het licht.
Ik beklaag den man maar alles is zijn eigen schuld.
Vergeet vooral niet, als U eens met een degelijke ach­tens­waardige, beminnelijke vrouw wilt kennismaken, een bezoek te brengen aan mevr. Eijken in Utrecht. Door haar groot huis­gezin kan ze misschien moeilijk van huis om U op te zoeken.
Dat bezoek van Tine heeft mij dol geamuseerd.
Mijn maag is weer wat beter, maar het blijft streng dieet houden, niets bizonders eten of drinken. Volgens de dokter is er wat koorts bij, en zal ik eens naar de bergen gaan.
Verblijve Uw liefh.

Dirk.
********

Menado, 3 Juni 1888

Lieve Moeder,

Uwe waarden brief van 6 April ontving ik in goede orde, waar­voor mijn dank. Verder een heerlijken langen brief van Ge­rard, die omstandig over allerlei zaken uitweidt, en waarmee ik meer in mijn schik ben dan ik kan zeggen. Ook nog een brief van Christine, zeer uitvoerig over de kinderen, maar merkwaar­dig ! erg onduidelijk over hare Verhältnisse.
Een & ander geeft mij stof tot een uitvoerig schrijven, waartoe ik eerst met de volgende mail tijd kan vinden. Liever stel ik daarom mijn brief tot dan uit, om eens gezellig te kunnen redeneeren.
Ik ben afgeloopen week eenigen tijd in de bovenlanden geweest, wat mij veel goed gedaan heeft. In dat koele klimaat ben ik bepaald opgeknapt; jammer dat het zoo kort duurde; mijn maag houdt zich nu weer goed, maar oppassen met eten en drin­ken.
Er is veel te schrijven met deze mail en ik moet nog wat afmaken. Voor heden moet ik het dus hierbij laten en verblijf met
alle achting

De Moluksche Handelsvennootschap
De Hoofd-Agent (stempel)

D.H. de Vries

Daar heb ik in gedachten mijne gewone onderteekening gezet, in plaats van zooals zijn moet, met een hartelijke zoen
Uw liefhebbende

Dirk.

****************

Menado, 20 Juli 1888

Lieve Moeder,

In den laatsten tijd ben ik met mijne correspondentie wel wat achterlijk.
Hoofdzaak is echter dat ik mij zeer opgewekt gevoel in den laatsten tijd. In de eerste plaats door de komst van Koopmans, wat de vervulling van een lang gekoesterde wensch is, en mij nieuwen moed voor de toekomst schenkt, en waardoor vele nog gekoesterde plannen ten uitvoering gebracht kunnen worden; in de tweede plaats door een bevredigende loop van zaken, waar­door ik hoop krijg, dat ook dit jaar zich nog veel ten goede zal keeren. Wel mag een koopman zich nooit verheu­gen, want men kan opeens een klap krijgen, die men in het geheel niet had voorzien.
Mijn verhouding tot Amsterdam is steeds uitstekend; wel laat men mij dit zoo weinig mogelijk merken, en laat men geen gelegenheid voorbijgaan mij eens te kapittelen (ik mag niet te hovaardig worden!) maar als het niet te erg loopt, kan ik dit met genoegen verdragen. Zijn ze al te vervelend, dan bijt ik eens van mij af, en we scheiden als goede vrienden.
Ik twijfel niet, of Koopmans zal goed voldoen. Indien eenigs­zins mogelijk kom ik in April 1890 over. Dan ben ik ook 7 jaar weggeweest; welk een tijd, en toch is mij die omgevlo­gen.
Ik heb hier thans gelogeerd den heer Stork uit Hengeloo, zoon van den grooten Stork, met wien wij veel zaken doen. Ik heb hem in Amsterdam vóór mijn vertrek gekend, hij is van mijn leeftijd, maar of ik evenveel in manieren en wijze van zijn veranderd ben als hij, zou ik wel eens willen weten. Hij heeft veel gereisd, ik ook tamelijk. Wie weet, hoeveel U en de zusters weer niet aan mij te vervormen zult hebben. Het is een energieke Twentenaar die Engelsch-Indië, Ceylon, en overal geweest is, en is het aangenaam mijne ervaring nu eens aan de zijne te toetsen. Zulke lui moesten we in Holland meer hebben.
Ik heb met deze boot een brief van Juffr. Homburg gekre­gen! Maar nu heeft ze voorgoed mijn hart gestolen door de harte­lijke respectvolle wijze waarop ze over U schrijft. Ook de zusjes worden eervol vermeld! Al is ze van buiten wat ruw, ze heeft een uitstekend hart, en hoop ik, dat U haar nog eens een pleiziertje kunt aandoen.
Als ik nu van vreemden hoor, welk een heerlijk thuis ik heb, dan kan ik mijn verlangen bijna niet bedwingen.
Ik heb hier buiten de stad een stukje grond gekocht, aardig gelegen aan den oever van een kleine rivier, met een heerlijke gelegenheid tot baden, en met genoeg productie om de kosten te dekken. Ik kan nu mijn groenten, vruchten, eieren, kippen, eenden, klappers, gratis uit mijn eigen bezitting krijgen! en heb bovendien een aardige plaats voor een uitstap­je des Zon­dags, of om eens op te frisschen. Er staat geen huis, alleen een hutje, maar dit kan wel verbeterd worden, want bamboe groeit er genoeg. Mijn geld kan ik er altijd weer voor terug­krijgen. Lag dit maar bij Amsterdam.
Mijn maag is nu weer in orde, en eet ik weer van alles, totdat ik het weer eens moet bezuren, en dan weer oppassen. Het is eigenlijk niets anders dan mijn gemoedsstemming, die er op influenceert.
Hartelijke groeten aan allen
van Uw liefh.

Dirk.
****************

Menado, 4 Aug. 1888

Lieve Moeder,

Uwen brief van 7 Juni heb ik in dank ontvangen. Over den toestand van Johanna begin ik mij een beetje ongerust te maken; wat is dat zonderling, dat dit zoolang kan aanhouden. Ik begrijp nog niet goed, wat of dit eigenlijk is.
Ik sta er verbaasd over dat Eduard nu ook naar Indië gaat. Zooals U weet heb ik met Deli minder op, niettegenstaan­de er in korten tijd fortuinen verdiend zijn. Over het alge­meen ben ik geen vriend van tabak, omdat de werkzaamheden mij niet bevallen. Bovendien vind ik de rage, die er tegenwoordig in heerscht, verre van gezond, en kan wel eens spoedig het­zelfde gebeuren als met de Suiker. In ieder geval juich ik het echter toe, als de jongelui er op uitgaan, en daarom heeft hij ook ten volle mijn sympathie.
Zooals U weet, is met Koopmans alles in orde, en verwacht ik hem spoedig hier. Hoofdzaak is, dat hij ambitie en pleizier in het werk krijgt, en dit zal wel niet ontbreken als ik hem het voorbeeld geef. Voor zoover het zich laat aanzien, zullen wij ook dit jaar verre van onvoordelig werken; er is reeds aardig verdiend en het zal nog wel meer worden. Meer en meer kom ik tot het inzicht, dat onze zaak, met kennis en ijver bestuurd, zeer goede resultaten zal opleveren. Nu ik aandeel­houder ben, en met het oog op mijn tantième, is dit voor mij dan ook van het grootste gewicht. Verbeeld U eens, dat ik een paar mooie uitkeeringen krijg; dan gaan wij over twee jaar er eens prettig van op reis.
Zooals ik U schreef heb ik hier den heer Stork uit Henge­loo te logeeren gehad, en met hem eene reisje door de Minahas­sa gemaakt. Welnu, deze heer, die Ceylon, Engelsch-Indië, Java enz. bereisd heeft, kreeg van ons landje zoo'n goede indruk, dat hij zegt zich hier het prettigste van overal gevoeld te hebben.
Nu kan het hier ook aardig zijn, vooral wanneer men het erop zet, het iemand eens aangenaam te maken. Bovendien ben ik hier zoo goed met een ieder bekend, dat ik ook precies den weg weet, het iemand eens van den besten kant te laten kijken. Grappig is het echter, iemand, die zoo veel gezien heeft, zich zoo absoluut gunstig te hooren uitlaten.
Onverwacht wordt het vertrek van den boot vervroegd. Ik moet daarom in eens in een hurry uitscheiden en blijf met een hartelijken zoen
Uw liefh.

Dirk.

Hij komt eerst over 1 jaar in Holland, doch ...........
********************

Menado, 1 Sept. 1888

Lieve Moeder,

Uwen brief van den 4en Juli heb ik ontvangen. Diep ge­troffen ben ik door het plotseling overlijden van Nico; dit is een slag die vreeselijk is doordat zoo onverwacht. Van den 9en Mei had ik nog een brief van hem uit Sandakan, vol opgewekt­heid en goeden moed; ik wilde er juist met deze mail op ant­woorden, en ziet... nu is alles voorbij.
Ik heb innig en innig met Li te doen, en wilde, dat ik iets voor haar kan doen in deze, al was het maar kleine in­lichtin­gen of bizonderheden inwinnen, doch wat de Communicatie be­treft, zit ik van Borneo even ver als U. Ik zal haar met de volgende boot schrijven; ik heb diep en diep medelijden met dit arme mensch.
In Noord-Borneo heb ik -wat klimaat en gezondheid be­treft- nooit vertrouwen gehad en is het niet met ons klimaat hier te vergelijken, doch ik dacht niet, dat dit op zoo'n treffende manier bewaarheid zou worden.
Ik hoop nu spoedig de bizonderheden er van te vernemen. Met Hanna's been schijnt niet veel verbetering te komen. Ik heb om U de waarheid te zeggen, dit eerst niet zwaar getild, maar nu verontrust het mij meer dan vroeger. Ik wil echter hopen, dat die tocht naar Katwijk haar opknapt.
U weet niet, welk een gerustheid de spoedige komst van Koop­mans geeft, en is dit dadelijk aan mijn maag merkbaar. Merk­waardig dat dit de thermometer van mijn gemoedsstemming is. Aangenaam is het mij, dat U met de keuze is ingenomen. Al doet hij zich wel eens eigenaardig voor, heeft hij op mij steeds den indruk van een flinken, hartelijken kerel gemaakt.
De ornamentjes, die ik U zond (destijds verzuimde ik geheel U erover te schrijven) kocht ik van een doortrekkende Chinees. Zij zijn gemaakt te Shanghai van speksteen. Ik kan tot mijn spijt er niets meer van bekomen. Eigenlijk mooi vind ik ze niet, de meesten zelfs leelijk, maar ik vond ze eigen­aar­dig als Chineesche Curiositeit. Tegen den tijd dat ik terug­kom, zal ik wat meer er van gaan verzamelen, om die meetebrengen.
Mevr. Eijken woont in Utrecht; waar weet ik niet, doch daar is het gemakkelijk te informeeren. Er woont daar een geheele Menadosche kolonie.
Morgen moet ik plotseling naar Ternate. Er is daar een schip gestrand en de zaak wordt totaal verkeerd behandeld. Ik moet er nu onmiddellijk heen om dit te redderen. De zaak is van te groot gewicht, dan om te kunnen toelaten dat dit zoo verkeerd gaat. Daardoor ben ik nu wel wat in een hurry. Het is voor mij geen gemakkelijk geval, doch aan den anderen kant heb ik wel eens trek in dit zeereisje.
Ik was van de maand een week op Talisse, waar ik met toenemend genoegen kom, omdat de onderneming meer & meer de vorm begint aan te nemen, die ik wensch. Buys, mijn opzichter daar, een Terschellinger, voldoet uitstekend, en is een beste brave kerel. Eenvoudig van opvoeding, hij was vroeger stuur­man, doch trouw en eerlijk. Uit verveling leest hij 's avonds den gehee­len Nieuwen Rotterdammer van A-Z uit; kan er echter met nie­mand over praten, en niettegenstaande hij van alle wereld­nieuws op de hoogte is, wist hij geen naam uit te spre­ken. Ik heb hem nu een paard laten aanschaffen dat hij "Manus" gedoopt heeft. Zijn moeder, een oude vrouw van bij de 80 in Leeuwar­den schrijft hem curieuze brieven met honderden eigen­aardige vragen. Als zij in leven blijft ga ik haar eens opzoe­ken. Op school hield ik een heelen morgen met bepaald pleizier in­spectie.
Aan allen mijn hartelijke groeten.
Uw liefh.

Dirk.
*******************

Menado, 16 Sept. 1888

Lieve Moeder,

Gisteren keerde ik van Ternate terug, na er met veel succes te zijn werkzaam geweest. Minder was dit in het belang der M.H.V. dan wel privé voor Feenstra als reeder van de "Johan Theodor". Door mijn toedoen heb ik hem veel last en schade bespaard.
Emoties schijnen mij in den laatsten tijd niet te weinig toebedeeld te worden. Niet alleen dat het redderen dezer vrij ingewikkelde zaken mij nogal inspanning kostte, maar boven­dien kreeg die arme Kapitein van dat schip opeens verschillen­de bloedspuwingen achter elkaar, waardoor de man in een paar dagen kolossaal verzwakte. Ik zag hem zoo hard achteruitgaan, dat hij zich met niets meer kon bemoeien; nu kwam alles op mij neer en heb ik ook zijn zaken moeten redderen. Zelfs het spreken was hem verboden en schreef hij zijn antwoorden op een leitje op. Hij kon niet eens getransporteerd worden, en toen de boot kwam, moest ik hem achterlaten. U begrijpt dat zulke omstandigheden iemand altijd aangrijpen.
Feenstra mag mij wel eens extra bedenken voor hetgeen ik voor hem gedaan heb; anders was er niets van terechtgekomen.
Verleden maand stond ik aan het sterfbed van Harmsen, U weet wel, met wien ik vroeger samen gewoond heb, en die aan long­tering gestorven is. De man was ongeveer 30 jaar, had pas geërfd, en had alles, wat hij maar wenschen kon.
Bovendien is het in zaken erg druk; al deze emoties hebben mij te Ternate dan ook een koorts bezorgd.
Aan den anderen kant wat mijn gezondheid betreft een goede tijding. Ik meen achter de oorzaak van mijn maagkwaal te zijn.
Aan boord van de "Havik" op reis naar Ternate hadden wij erg slecht weer, zoodat ik twee dagen in hevige mate zeeziek was. Niet alleen dat ik geen stuk kon eten in al dien tijd, maar ik moest ook hevig braken, zoowel van onderen als boven. Mijn gansche corpus was dus geheel schoon leeg, en ziet wat gebeurt er! den ochtend van den derden dag bij het doen der behoefte word ik verlost van een flinke welgeschapen worm (geen lint­worm) meer dan een voet lang en dikker dan een pijpesteel. Ik heb hem den dokter van Ternate laten zien, die mij met de verlossing gelukwenschte en vermoedde dat deze de reden was, dat m_n maag zoo dikwijls van streek was.
Ik moet nu nog een kuur ondergaan, om te zien of er nog meer van die seigneurs zijn, doch voorloopig heeft het opge­lucht. Zoo'n dokter die nooit eens op dat idee komt!
Bijgaand ontvangt U een wisseltje van ¦ 150,- over Ju­li/Sept. dat u bij Feenstra op vertoon kunt laten halen.
Het geval van Nico speelt mij nog steeds door het hoofd, en heb ik innig met Lida te doen. Ik heb heden geen tijd haar te schrijven, doch hoop dit per volgende te doen.
Met een hartelijken zoen
Uw liefhebb. zoon

Dk.
********************

Menado, 4 Oct. 1888

Lieve Moeder,

Eindelijk zal het nu eens gaan regenen, na 4 maanden van ondragelijke hitte & droogte; alles is verschroeid & verdroogd; juist in tegenstelling met patria, hebben wij een exceptioneel drogen tijd gehad. Dientengevolge komt ook van de proef, die ik met de Tabaks Kultuur genomen had, weinig of niets terecht; ik hoop dan voor goed van deze grillige Kultuur vol risico afscheid te nemen.
Ons dividend van 4% is vrij bevredigend, hoewel het veel meer had kunnen zijn, ware er niet zooveel afgeschreven. Intusschen is het weer een stap in de goede richting; in ieder geval is het bevredigend dat het eerste jaar van mijn bestuur een dividend uitgekeerd kan worden, nadat wij 3 vorige jaren niets hadden. Ook zal er over dit jaar waarschijnlijk een dividend uitgekeerd kunnen worden.
Weest U zoo goed de mij komende 4% over 3 aandeelen - ¦ 120,- in ontvangst te nemen en er van te betalen, wat ik nog schuldig ben.
Ik weet niet, of ik U al geschreven heb, dat ik een heerlijken langen brief van Jettie ontvangen heb, waaraan ik veel heb gehad. Ik hoop haar spoedig te antwoorden. Ook een merkwaar­dig epistel van Jacob. Dit schijnt een origineel te blijven. Ik bewonder zijn ijzersterk geheugen. Hij weet nog precies dag en datum van uitstapjes ca. 10 jaar geleden! Ook behandelt hij alles met een ijzige nauwkeurigheid.
Met de volgende boot verwacht ik Koopmans en zal dan wel meer tijd krijgen mijne wel wat verwaarloosde particuliere corres­pondentie wat bij te werken. Hij maakt de reis door de Moluk­ken en krijgt dus heel wat te zien.
Den 1en October was het 5 jaar geleden, dat ik te Menado voet aan wal zette. Dit is een heele tijd, en ik heb heel wat ondervonden en doorgemaakt. Toch heb ik geen berouw, want er is veel, waarop ik met ingenomenheid kan terugzien. Al heb ik hier geen fortuin verdiend, en zal dit ook wel nooit gebeuren, ik heb hier een berg van bezwaren en moeilijkheden doorgewor­steld en de satisfactie dat ik daar nu het succes meer & meer van begin te bespeuren, is voor mij meer waard.
Van Eduard had ik ook een brief. Zooals U weet, ben ik nu eenmaal anti-Tabak en ben daar dus maar half en half mee ingenomen. Echter juich ik het zeer toe dat hij er uit gegaan is, want dat blijven hangen van jongelui in Holland, als zij toch geen vooruitzichten hebben, stuit mij tegen de borst.
Verbeeld U, van Otto Pirsch had ik een brief om inlich­tingen, daar hij een betrekking te Menado bij een heer Weber kon krijgen. Ik heb hem dit echter positief afgeraden en hem dit zelfs getelegrafeerd, want die betrekking is niets waard, er zijn geen vooruitzichten en hij zou gewoon in zijn ongeluk loopen.
Met de "Thorbecke V" die deze week vertrekt, ben ik bezig een kistje met diverse producten van hier als confiture, gember etc. klaar te maken. Het is niet veel, maar er is hier ook niet veel bizonders te krijgen.
Met een hartelijken zoen
Uw liefh. Zoon

Dirk.
************

Menado, 2 Novm 1888

Lieve Moeder,

Per "Thorbecke V" die direct naar Amsterdam gaat, zond ik U twee kistjes, waarover inliggend scheeps reçu. Er is een kistje thee bij; ik heb onlangs een schip van Hongkong gekre­gen en heeft de Kapitein vandaar voor mij een kistje echte fijne Chineesche thee meegebracht; ik geniet er dagelijks van; U moet die echter niet op de Holl. wijze "zetten", doch er even kokend water opgooien en dan afschenken; anders gaat de geur eraf. Mijn smaak voor thee is hier geheel veranderd.
In het andere kistje zitten 2 potten Gember van Hongkong (wel wat weinig maar spoedig krijgt U wat meer, als ik het heb) twee stopflesschen met geconfituurde notemuscaat van hier (verbeeld U, ik was laatst op een bruiloft, waar dit gepresen­teerd werd, en toen zei een bejaarde Maleische dame tegen mij: pas op, eet er niet te veel van, want dan krijgt U last van ....winden) ook nog een stopflesch vanielje van hier.
Ik hoop dat alles goed overkomt, en speciaal de thee niet duf wordt.
Koopmans is gekomen; hij is nog geheel de oude, en schi­jnt het hier een goede indruk op hem te maken. Hij heeft een mooie reis gemaakt; over Bali, Timor door de Molukken. Ik geloof, dat het zeer goed tusschen ons zal gaan; in ieder geval is mijn omgeving daardoor aangenamer geworden.
Ik ontving geen brief van U, doch zal die zeker wel met de mail komen. Hoewel ik het zelfs niet verteld heb is toch de dag van mijn verjaardag bekend geworden, en is 's morgens heel Menado komen aanzetten. Wij hebben er toen verder een gezelli­ge avond van gemaakt. Uw present door Koopmans heb ik nog niet ontvangen, daar zijn bagage nog niet gelost is. Hij heeft het echter meegebracht.
De mail geeft dit maal vele drukte en moet ik afbreken. Met mijn hartelijke groeten aan broers en zusters.
Uw liefh. Zoon

Dk.
**************

Menado, 14 Novbr 1888

Lieve Moeder,

Uwen brief van 7 September heb ik in goede orde ontvan­gen; gelukkig zijn het weer goede berichten; ik kan mij echter nog niet goed den toestand van Hanna begrijpen; ik dacht altijd dat dit zoo erg niet was, doch nu begin ik er een zwaar hoofd in te krijgen.
Ik heb ook aan Gerard geschreven, doch de brief was al dicht en naar de post toen ik het bericht kreeg van de geluk­kige bevalling van Lot. Mijn hartelijken gelukwensch met den goeden afloop. Hoe levendig herinner ik mij nog dien gewichti­gen dag van de geboorte van Piet. Niet te begrijpen is het, dat dit al zoo een kerel is geworden. Nu, zoo heel lang zal het nu wel niet duren, of ze zien hun oom uit den Oost terug!
Koopmans is hier nu een dag of 14 geweest, en zooals ik wel begrepen heb, zal dit zeer goed marcheeren. Onder een groote leukheid en kalmte verbergt hij veel goeds; ik ken hem nu eenmaal, doch menschen die hem nog niet kennen, zal hij steeds meevallen bij nadere kennis. Het geeft mij een groote gerust­heid en kalmte, dat hij hier is, en hoop ik, dat in '89 daarvan de vruchten te zien zullen zijn. '87 begon tenminste goed. Ik vind dat pluimpje van F. erg aardig, en zoo iets werkt altijd aanmoedigend. '88 zal -voor zoover ik het kan beoor­deelen- niet minder voordeelig zijn; van '89 moeten wij het beste hopen, en als dit niet tegenloopt, kom ik in '90 met een heelen geur terug. De menschen vragen toch alleen naar suc­ces; dan appreciëren ze ook capaciteiten enz, maar de knapste en ijverigste kerel komt nooit in tel, als hij een pechvogel is. Het is treurig maar waar!
Echter moeten we ons niet te vroeg verheugen. Nu gaat Lans hier weer vandaan en naar Ambon. Wanneer ik weg ben, hangt er veel af van het personeel, dat Koopmans terzijde staat. Mocht hierin eens de berekening falen, dan zou ik wel weer eens gebonden kunnen worden. Het is altijd goed op alle eventuali­teiten te rekenen. Hier gaat de tijd beestachtig gauw om; een jaar is voorbij, vóór men het weet.
Ik zou hier nog een jongmensch kunnen gebruiken, ijverig met wat routine, en vooral met een prikkel om in de wereld vooruit te komen. Natuurlijk niet op zulke gunstige condities als Koopmans, maar toch op goede condities in vooruitzicht wanneer hij flink aanpakt. Dien zou ik dan voor een zelfstan­digen betrekking willen opleiden. Mijn berekening is zoo: Lans gaat nu weg, Ankersmit zal ik trachten hier te houden tot ik weer uit Europa terug ben en hem dan naar huis sturen. Intus­schen is dat jongmensch dan tot ontwikkeling gekomen, en werk ik dan met K. en hem door, totdat ik na eenigen tijd voor goed kan repatriëeren. Ik heb er aan Gerard & Feenstra over ge­schre­ven; overtuigt U hem nog eens, dat het geen los praatje is, maar er haast bij is; hoe eerder hoe liever. Jacob R. is geloof ik te jong en heeft geen koopmansaanleg.
Ik wilde U verzoeken mijn dividend liever à part te houden, en b.v. in de Spaarbank te zetten; dit vind ik eigen­aar­diger. U kunt het wel voorlopig gebruiken, totdat mijn remise van ¦ 150,- komt; ik wil gaarne de renten van mijn duitjes apart houden, en er niet aankomen.
Wij hebben hier tegenwoordig een aardige club aan jonge­lui en is Koopmans een goede aanwinst. Wij hebben nu een manege ingericht, waar wij naar de regelen der kunst leren rijden onder leiding van luitenant de Rochemont. Ik ben er al eens met de beenen in de lucht afgevallen; maakt U echter niet ongerust, het zijn hier kleine paardjes en er is geen gevaar bij.
Wat zegt U wel van dien smerigen boerenstreek van vEmb­den, den quasi-korenkooper? Dit had ik achter dien man niet gezocht. Ik beschouwde hem als een dom, ongelukkig man, die door zijn domheid en overijldheid zichzelf in den knoei werk­te, doch voor een schurk had ik hem nooit gehouden. Ik heb hier in die vijf jaar harde ondervindingen opgedaan; mijn goedgeloovig vertrouwen in de menschen is gelukkig nu verdwe­nen (hoewel ik mij dikwijls nog veel te optimistisch vind) doch ik ben dik­wijls door schade & schande wijs geworden. Ik vertrouw nu zoo gauw iemand niet, vóór ik weet welk vleesch ik in den kuip heb.
De wereld wordt nu eenmaal door het egoïsme geregeerd. Dit is de drijfveer van al onze daden, en het is groote non­sens, een oogenblik bij iemand te onderstellen, dat dat niet het geval zou zijn. U zult zulk een redenatie wel erg cru vinden, maar wat geeft het, à la Ds. van Gorkom, het menschdom op te heme­len, wanneer er geen reden voor is?
't Is waar, wij leven in Indië in een materialistische maat­schappij. Maar zou dit in Europa iets minder zijn? Vol­strekt niet! Hier leven wij echter open & bloot voor elkaar; wij weten alles van elkaar af, en leven, zooals Kerdijk zegt, in een glazen huis. Schijnvroomheid, schijndeugden etc. schat­ten we al spoedig op hunne ware waarde. Daarentegen zijn we streng in ons oordeel, dikwijls cynisch & sceptisch, en als iemand zondigt tegen oude begrippen van hetgeen een mooiprater deugd en wij "doen en leven zooals het behoort" noemt, zijn wij ook spoedig klaar met ons vonnis. Voldoet daarentegen iemand aan de eischen dien een lid van de maatschappij gesteld zijn, dan wordt hij volstrekt niet opgehemeld, doch is het eenvoudig iemand die zijn plicht doet.
Ik ben daar opeens aan het filosofeeren geraakt, merk ik, en hoop ik U niet door die ongevraagde uiting mishaagd te hebben.
Koopmans bracht nog een Amsterdamsch bankje mee en weet ik niet beter te doen, dat dit weer naar zijn plaats van uitgang te retourneren. Dit is de cirkelgang der menschheid.
Lieve Moeder, ik geef U een hartelijken zoen en groet in gedachten alle huisgenooten
Uw liefh.

Dk.
*******************

Menado, 4 December 1888

Lieve Moeder,

Hoewel geene belangrijke bizonderheden zijn te vermelden, wil ik toch niet deze mail voorbij laten gaan, zonder iets van mij te laten hooren. Er blijft altijd genoeg stof voor een praatje over, temeer tusschen ons, daar het U wel evenals mij zal zijn, om zich voor alles, zelfs de kleinste bizonderheden te inte­resseeren. Dit merk ik duidelijk nu Koopmans er is; wij hebben het over menschen die ik allang vergeten had en nooit meer aan dacht, en toch interesseert dit alles mij weer erg. Ook van vele bizonderheden en kleinigheden kom ik nu weer op de hoogte en zoo bewijst dit opnieuw dat de plaats en de kring waar men zijn eerste levensjaren heeft doorgebracht, iemand steeds aan het hart blijven liggen.
Om te beginnen met het voornaamste, wil ik U een & ander over de zaken mededeelen. Ik kan Goddank niet anders dan tevreden zijn. Het jaar is nu bijna uit, en wat de zaken hier betreft, die zijn veel beter geweest dan verleden jaar. De aanvoeren van Europ. artikelen waren veel grooter en de omzet belangrij­ker; de prijzen waren over het algemeen iets beter, en verlo­ren is er niet. Het saldo van de goederen van Commis­sie re­keng. zal erg medevallen.
Over de zaken in Europa, de verkoop der producten, kan ik niet geheel oordeelen, daar de berichten slechts tot October loop­en. Dit is altijd een lee­lijke risico, die men loopt, daar de prijzen in Europa niet stationair zijn, en men onderhevig is aan schommelingen, die dikwijls erg onverwachts komen. Al is het niet zooveel als verleden jaar, verdiend is er altijd nog. Bovendien hebben wij niet zoo vele verliezen geleden door het redderen van ouden strond (passez moi le mot) als verleden jaar, en geloof ik daarom dat dit jaar iets beter zal worden dan verleden jaar. Als het nu maar crescendo gaat.
Koopmans is nu eene maand hier, en geloof ik, dat het hem goed bevalt. Ik ben geen oogenblik bang geweest, dat het niet goed zou gaan, zooals men bij U schijnt geweest te hebben. Integen­deel onze verhouding is zooals die wezen moet: famili­aar en vriendschappelijk, zoowel in huis als op kantoor. Hij krijgt zijn eigen zelfstandigen werkkring, die ik hem natuur­lijk aanvankelijk nog moet aanwijzen, doch waarin hij natuur­lijk met den dag meer thuis komt. Hij is hier geen kantoorbe­diende, doch mijn rechterhand, aan wien ik het werk overlaat, waar­voor ik zelf geen tijd heb, en zoo is er geen kans, dat wij in botsing komen. Verschil van meening of verschillend inzicht in zaken zullen natuurlijk niet uitblijven, doch zijn dit dan juist onderwerpen, om 's avonds eens kalm te bepraten, waar­door men dan ook geen gebrek aan discours heeft. Het valt mij erg mee, dat hij zoo consciëntieus is; ook netjes voor zijn werk en zichzelf. Op dit punt kende ik hem niet, en valt het mij daarom mee. Hoe gaarne ik Ankersmit mag lijden, is zijn onverbeterlijke slordigheid een voortdurende hinderpaal voor mijne blijvende sympathie.
Koopmans heeft wel iets stijfs en al te leuks over zich, dat lui, die hem niet kennen niet zal aantrekken, doch voor mij is dit geen bezwaar, want ik heb nu wel geleerd, met allerlei soorten van lui om te gaan. Ik twijfel geen oogenblik of het zal goed gaan, en ik hem over een groot jaar de zaken kunnen overlaten.
U moet U niet al te donker voorstellen het afscheid , dat ons na mijne overkomst weer staat te wachten. Ik zie er even erg tegenop als U, doch blijven de omstandigheden loopen, zooals ik mij dit voorstel, dan kan het niet anders. U weet toch, dat mijne overkomst lang niet alleen een pleizierreisje is, doch integendeel het doel heeft vele zaken persoonlijk eens af te doen. In de eerste plaats stel ik mij ten doel, alle pogingen in het werk te stellen, om de gewenschte uit­breiding, die nu al sinds jaren op het programma staat, ten uitvoer te brengen. Ik stel mij voor, dat ik door mijn per­soonlijk optreden vele personen kan overtuigen, die nu nog wijfelen, destemeer indien de zaken verder goed blijven gaan. Is het gelukt, die uit­breiding onzer middelen te verkrijgen, dan kunt U wel begrij­pen, dat ik zelf gaarne ervan gebruik wil maken, en de uitvoe­ring van plannen, die ik jaren lang gekoes­terd heb, niet gaarne aan anderen zou overlaten. Daar Indië het terrein van onze operaties is, spreekt het ook vanzelf dat ik daarvoor naar Indië moet. Ik geloof niet, dat het mij in dat geval mogelijk zou zijn, kalmpjes in Amsterdam te blijven zitten.
Echter zou ik alleen terug willen gaan, na eenige zaken be­hoorlijk op pooten gezet te hebben. Zoo zou ik de garantie willen hebben, om Feenstra op te volgen als Directeur. Ik ga in geen geval terug, als ik niet de zekerheid bezit, dat ik niet eeuwig in Menado behoef te blijven. Ik heb altijd mijn Indischen tijd beschouwd als een voorbereiding voor een latere eervolle positie in Amsterdam, en ga er in geen geval toe over, het vaderland af te zweren, en Indië als een tweede dito te erkennen. Tegen dien tijd zal ik dan ook bijna 10 jaar bij de zaak geweest zijn en meen dan wel eenige rechten te kunnen laten gelden.
Ik hoop, dat U hieruit zult begrijpen, dat bij een moge­lijk tweede afscheid de omstandigheden geheel anders zullen zijn, dan bij het eerste. Toen een onzekere toekomst tegemoet gaande, vele illusies met weinig bezit, dan een reeds ten deele bereikt doel, waarop men verder langzaam maar zeker losstuurt. Bovendien, zoowel U als ik, zijn nog jong genoeg, om nog eenigen tijd te kunnen opofferen, waartegen we dan ook naderhand voorgoed vereenigd kunnen blijven.
Welk een satisfactie, wanneer ik later in Amsterdam door eigen inspanning een gerespecteerde en goede financieele positie bezit. Hoeveel te meer dankbaar zal ik dan nog zijn, dat U mij van kind af geleerd hebt, een open blik te hebben, en U de geestkracht gehad hebt -in een moeder dubbel te waar­deren- mij niet bevreesd te doen zijn, de wereld in te gaan.
Maar nu heb ik meer dan drie vellen volgeschreven en altijd over mijzelf gepraat. U moet niet denken, dat ik altijd zoo van mijzelf vervuld ben, maar het spreekt vanzelf, dat ik gaarne tegenover U eens over mijne plannen & verwachtingen uitweid. Ik zal U nu maar eens iets van Menado vertellen.
Een aardig voorval heeft dezer dagen het samenleven op zulk een buitenplaats goed gekarakteriseerd. U weet, dat wij hier over het algemeen (behalve enkele vervelende of ruziema­kende lui) nogal met elkaar medeleven, en ons interesseeren voor hetgeen in dien kring voorvalt. Zoo zouden hier 4 jonge meis­jes examen voor onderwijzeres doen. Al lang was dit bekend en iedereen wachtte met spanning de komst van den Inspecteur van het onderwijs af, welk hoog personage bij dit examen tegen­woordig moet zijn.
Eindelijk verscheen deze gewichtige man, en het examen begon. Drie lange dagen duurde het, men informeerde steeds "hoe het gegaan was" en toen het bekend was na den derden dag, dat ze er alle 4 door waren, heerschte er algemeene blijd­schap. 's Avonds ging iedereen feliciteeren en bij de familie Nollis (waar we nogal eens aan huis komen en wiens schoonzusje ook examen deed) ging lustig de champagne rond. Natuurlijk kon dit zoo niet afloopen, en de Directie van de Sociëteit had de aardige gedachte, den volgenden avond een danspartij te geven "ter eere van de in het examen geslaagde jonge dames". Wat een leuk idee, nietwaar? Het ging er erg vroolijk en lustig toe, en daar het nu eenmaal een feit is, dat men niet gauw uit­scheidt, als men eenmaal de feeststemming te pakken heeft was het daarmede nog niet gedaan. De volgende week ging er een lijst rond, onderteekend door die 4 meisjes, waarbij ze be­dankten voor de ondervonden belangstelling en het publiek inviteerden op een contrapartijtje aan huis bij de familie Nollis. Dit had nu verleden Zaterdagavond plaats. De jongelui vonden het natuurlijk erg aardig door 4 meisjes op een partij geïnviteerd te worden. Wat ons nog nooit overkomen was, ieder­een was opgewekt, en zoo stonden we 's morgens 6 uur, terwijl de zon al lustig scheen, nog in een quadrille. Dit is mij hier nog niet gebeurd, en iedereen had zich geamuseerd.
Ik vind dit geval zoo aardig en karakteristiek, dat ik het U eens uitvoerig verteld heb. Vooral omdat wij toch ook zoo'n geëxamineerde familie zijn; nu zullen al mijne Zusters wel jaloersch zijn, want ik geloof niet, dat er ooit na een examen zoo veel notitie van hen genomen is, als van deze 4 Menadosche meisjes.
Er heerscht tegenwoordig dan ook een prettige toon. Er zijn nogal veel jongelui, die het goed samen kunnen vinden, en kwaadsprekende of stokende wijven worden zoodoende spoedig geneutraliseerd. Dit maakt dan ook duidelijk een prettigen indruk op nieuwelingen als Koopmans.
Hoewel het mij speet met deze boot geen brief van U te ontvan­gen, heeft Jettie (dd. 6 October) het er echter uitste­kend afgebracht en dank ik haar wel voor haar prachtigen brief.
Ik vind het een uitstekend idee, dat Lida en Net gaan samenwo­nen in Arnhem. Dit is geloof ik de beste oplossing en zal Lida er kalm en geleidelijk tot rust kunnen komen. Ik heb haar nog niet geschreven; ik heb het dikwijls gewild, maar eigenlijk nooit er toe in de stemming geweest, en er eigenlijk tegen opgezien. Nu er echter gelukkig weer een lichtpunt in haar leven is gekomen, zal ik het per volgende mail zeker doen. Geeft U mij voor volgende gelegenheden svp het adres op.
Met Hanna hoop ik dat het vooruitgaat, tenminste Jettie schrijft alleen dat ze hoofdpijn heeft en hoop ik daarom dat het met haar been beter gaat. Tegen den zomer moet ze maar weer eens naar buiten.
Van Christine hoor ik niets meer, noch van haar, noch van U, of Gerard. Ik begrijp eigenlijk niets van den toestand. Is er een afdoende reddering mogelijk, waardoor ineens een zuive­ring plaatsvindt, dan wil ik gaarne meedoen, doch alleen wanneer het dan ook voor goed uit is. Ik kan mij zulk een toestand niet goed voorstellen. Ik heb haar gevraagd om wan­neer ze mij hierin haar vertrouwen wil schenken - mij de zaak eens duide­lijk uiteen te zetten, doch ik heb nooit een catego­risch antwoord ontvangen en ben nog even wijs gebleven.
Gerard heb ik met zijn jongsten zoon reeds gefeliciteerd, en doe het U ook van harte. Hoe gelukkig is dit afgeloopen! en wat een haast is dit om spoedig het dozijntje vol te krijgen? Trouwens in onze familie is dit nu eenmaal zoo. Een hartelijke zoen van Uw liefh.

Dirk.

Bijgaand een wissel op M.H.V. ¦ 150,- voor Oct/Dec.
*****************